We winnen rechtvaardigheid het snelst door het geven van rechtvaardigheid aan de andere partij. (Mahatma Ghandi 1869 -1948)

Wel of geen materiële onderneming bij erven of schenken

Het Gerechtshof Den Haag heeft zich op 13 november 2018 uitgesproken over de vraag of de activiteiten van een maatschap voor de inkomstenbelasting als onderneming konden worden aangemerkt. Het ging om een maatschap tussen een vader en zijn zoon die gericht was op het houden van runderen voor de slacht. Bij het aangaan van de maatschap zijn in 2011 door de zoon kennis en arbeid ingebracht en door de vader zijn 55 Galloway runderen. In 2011 steeg het veebestand naar 68 stuks. Pas eind 2014 waren de eerste contacten met slachthuizen. In 2016 vond de eerste slacht plaats en werden de eerste vleespakketten verkocht. Van 2011 tot en met 2017 leed de maatschap verlies. De inspecteur stelde dat de verrichte activiteiten voorzienbaar blijvend verliesgevend waren en dat in 2012 er geen sprake is van deelname aan het economische verkeer. Het Gerechtshof Den Haag volgde de inspecteur in zijn stelling dat geen sprake was van een onderneming omdat door of namens de vennoten van de maatschap niet aannemelijk is gemaakt dat een voordeel (objectief) redelijkerwijs te verwachten is met de activiteiten van de maatschap.

Wellicht was deze maatschap erop gericht om op termijn het vleesveebedrijf van vader op zoon over te dragen met toepassing van de doorschuifregeling conform artikel 3.63 of 3.62 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Ook de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) van de Successiewet 1956 (SW) sluit aan bij het ondernemingsbegrip van de inkomstenbelasting. Immers in artikel 37c SW staat dat voor de toepassing van BOR het moet gaan om de verkrijging van een onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of een gedeelte daarvan. In artikel 37c SW wordt direct daarop vermeld dat de BOR ook van toepassing kan zijn op de verkrijging van een medegerechtigdheid als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het valt niet uit te sluiten dat die maatschap daarvoor bedoeld was. Van de BOR kan immers zowel voor het schenken als bij het krachtens erfenis nalaten van ondernemingen gebruik worden gemaakt. Daarbij zijn een aantal harde criteria gesteld waaraan voldaan moet worden om van deze faciliteit gebruik te kunnen maken. Een van de wettelijke vereisten voor de BOR is dus dat het moet gaan om wat wel een materiële onderneming wordt genoemd. Door middel van die BOR kan de schenk- of erfbelasting worden bespaard die verschuldigd zou zijn over ondernemingsvermogen ten bedrage van € 1.060.298,–. Het al dan niet voldoen aan het ondernemingsbegrip van de inkomstenbelasting, heeft dus voor- of nadelen.

Omdat de fiscale toetsing aan de ondernemingsdefinitie zulke verstrekkende gevolgen heeft, dient daarmee dus rekening gehouden te worden bij de inbreng van vermogen in een maatschap. Met het ingebrachte vermogen dient naar maatschappelijke opvattingen een echte onderneming te worden gedreven, waarvan in objectiviteit verwacht mag worden dat die tot voordeel kan leiden. Wellicht had in de situatie die aan het Gerechtshof Den Haag ter beoordeling kwam, een combinatie van een maatschap naast een eenmansactiviteit op termijn wel recht gegeven op de hiervoor beschreven fiscale faciliteiten in geval van schenken of erven.

Bekijk alle artikelen van Huisvennen Advies B.V.

mr. Franc Beekmans

11-01-2019

Schenking & erfenis (gefacilieerde) bedrijfsoverdrachten

De laatste blogs via de mail ontvangen? Schrijf u hieronder in.