Samenkomen is een begin; bij elkaar blijven is vooruitgang; samen te werken is succes. (Henry Ford 1863 - 1947)
De beëindigingsvergoeding als ‘gouden handdruk’ de bv in
In geval van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst diende in het verleden in sommige situaties een ontslagvergoeding betaald te worden. De ontslagvergoeding wordt tegenwoordig vaak aangeduid als de transitievergoeding. De hoogte van de ontslagvergoedingen was lange tijd niet wettelijk gereguleerd. Aan de hand van vuistregels uit de rechtspraak werd mede door onderhandelen de hoogte daarvan bepaald. Deze kon bestaan uit meerdere bruto jaarsalarissen. Hierover diende de werkgever bij uitbetaling in beginsel loonbelasting in te houden en af te dragen. Daarvan mocht met instemming van de Belastingdienst worden afgeweken indien de ontslagvergoeding niet ter beschikking kwam van de werknemer maar direct werd gestort als tegenprestatie voor een stamrecht in een zogenaamde stamrecht-bv. Vanwege de omvang van de bedragen werden deze als ‘gouden handdruk’ aangeduid. Het ‘stamrecht’ diende te voldoen aan de eisen die overeenkwamen met die van een lijfrente.
Het voordeel van deze aanpak was dat de (ex-)werknemer zelf door middel van de eigen stamrecht-bv het beheer kreeg over de ontslagvergoeding. Dat bood de mogelijkheid om die als een belegging te beheren maar werd ook wel in rekening-courant of als eigen woninglening uitgeleend aan de aandeelhouder. Dit gebeurde met de wetenschap dat na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd het stamrecht als periodieke uitkeringen uitbetaald moest worden. Daarover dient dan loonbelasting ingehouden en afgedragen te worden.
Afkoop van het stamrecht voor de aanvangsdatum
Als de voorwaarden van het stamrecht werden geschonden omdat bijvoorbeeld voortijdig werd uitgekeerd, was en is de sanctie heffing van inkomstenbelasting en de verschuldigdheid van belastingrente en revisierente. Om dit te voorkomen, wordt met een solide schriftelijke vastlegging onder de titel van geldlening of rekening-courant geld verstrekt aan de aandeelhouder. Uiteraard dienen daarbij de gehanteerde voorwaarden en de aanpak zakelijk te zijn. Dat wil onder andere zeggen dat deze correct moeten (kunnen) worden nageleefd.
Op 27 december heeft de Rechtbank Gelderland(ECLI:NL:RBGEL:2021:7076) de hiervoor geschetste handelswijze beoordeeld. Met haar vonnis bevestigde de rechtbank het standpunt van de Belastingdienst dat in de onderhavige situatie sprake was van een afkoop van het stamrecht voor de aanvangsdatum. Er was naar het oordeel van de rechtbank immers sprake van een situatie zoals bedoeld is in artikel 19b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet Loonbelasting. Daarin staat dat, ingeval op enig tijdstip een aanspraak ingevolge een pensioenregeling geheel of gedeeltelijk wordt afgekocht of vervreemd, op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak wordt aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de gewezen werknemer. Daarvan was het gevolg dat de hoge aanslag inkomstenbelasting en de beschikkingen betreffende de belastingrente en revisierente als correct in stand bleven.
Het vonnis van de rechtbank werd gebaseerd op een grondige analyse van de feitelijke uitgangspunten. Kort en bondig samengevat, bleek daaruit dat door de ex-werknemer/aandeelhouder al het geld aan de stamrecht-bv onttrokken was én dat hij objectief bezien zowel wat betreft vermogen als wat betreft (toekomstig) inkomen, niet tot terugbetaling in staat was of zou zijn. Op papier was er dus geen sprake van een afkoop maar in praktische zin naar het oordeel van de Belastingdienst en de rechtbank wel. Kortom, als er vroegtijdig geld uit een stamrecht-bv ter beschikking komt aan de aandeelhouder/gerechtigde tot het stamrecht is een zorgvuldige beoordeling vooraf meer dan raadzaam.