De echte tevredenheid is iets actief zoals de landbouw. Het is de capaciteit alles uit een bepaalde situatie te halen wat er in zit. (Gilbert Keith Chesterton 1874 -1936)

(Cultuur-)grond, bedrijf en fiscale vrijstellingen voor de landbouw

In enkele belastingwetten speelt het begrip ‘landbouwbedrijf’ vanwege de toekenning van vrijstellingen een belangrijke rol. Zo wordt voor de toepassing van de landbouwvrijstelling  volgens het tweede lid van artikel 3.12 Wet inkomstenbelasting 2001 onder landbouwbedrijf verstaan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten van akkerbouw, van weidebouw of van tuinbouw ‘“ daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen, bloembollen en paddestoelen ‘“ of op het in het kader van veehouderij fokken, mesten of houden van dieren. Met landbouwbedrijf worden gelijkgesteld binnenvisserij en visteelt.

Ondanks dat deze definitie sluitend lijkt, zijn er toch wel uitspraken gepasseerd waarbij de vraag aan de orde kwam of een bepaald bedrijf als landbouwbedrijf kon worden aangemerkt. Zo is diverse keren beoordeeld of de professionele paardenhouderij wel of niet als landbouwbedrijf te gelden heeft voor de landbouwvrijstelling.

Bij de beoordeling of de landbouwvrijstelling toegepast mag worden, dient steeds te worden getoetst of sprake is van een gebruik ten behoeve van de landbouw maar dan wel in het eigen bedrijf. In geval een waardestijging van cultuurgrond of ondergrond ontstaat gedurende de eigen professionele bedrijfsvoering, is daarop de landbouwvrijstelling van toepassing. Dit betekent dat waardestijgingen van de grond gedurende een periode dat deze niet in het eigen bedrijf gebruikt werd, gewoonlijk niet vrijgesteld zijn voor de inkomstenbelasting. Hierop is weer een uitzondering in geval de grond kortstondig om landbouw technische redenen in gebruik werd gegeven aan een ander. Zo is bekend dat planten- en boomkwekers het voor hun teelten positief vinden als gedurende twee of drie jaren daarop mest wordt uitgereden en een ander gewas wordt verbouwd. Dit ‘frist’ blijkbaar de grond voor de daarop volgende planten- of boomteelt weer op. In zo’n geval is op de waardestijging gedurende die periode dat bijvoorbeeld een veehouder de grond bewerkte en daarop maïs verbouwde, de landbouwvrijstelling toch van toepassing. Zijn bewerking vindt immers plaats in het belang van de bedrijfsvoering van de planten- of boomkweker.

Uit de rechtspraak blijkt ook dat het begrip ‘bedrijf’ van doorslaggevend belang is. Voor de inkomstenbelasting dient daarvoor getoetst te worden of sprake is van een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economisch verkeer om voordeel te behalen dat ook objectief bezien te verwachten is. Ook voor de overdrachtsbelasting en dan gaat het in geval van landbouwactiviteiten om de zogenaamde cultuurgrondvrijstelling, wordt daaraan getoetst. In artikel 15, eerste lid, aanhef en onder q, van de Wet Belastingen van Rechtsverkeer is van overdrachtsbelasting vrijgesteld de verkrijging van ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder begrepen de rechten van erfpacht daarop. Het doorslaggevende belang van dit begrip bleek in een kwestie waarover de Rechtbank Noord-Holland op 26 februari 2016 oordeelde met betrekking tot erfpacht en overdrachtsbelasting. Daarbij was de vraag of het grondgebruik hobbymatig of bedrijfsmatig was. De rechtbank overwoog dat er sprake was van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid maar dat deze bedrijfsmatige exploitatie wel moest meebrengen dat sprake is van een agrarische onderneming. Vanwege het karakter van de overdrachtsbelasting dient al van een professioneel agrarisch gebruik in het kader van een landbouwbedrijf sprake te zijn op het tijdstip van de verkrijging van de grond. De aanwezigheid van een professioneel agrarisch bedrijf kan dus doorslaggevende betekenis hebben.

Bekijk alle artikelen van Huisvennen Advies B.V.

mr. Franc Beekmans

30-10-2019

Agrarische vraagstukken

De laatste blogs via de mail ontvangen? Schrijf u hieronder in.