Laten we nooit onderhandelen omdat we bang zijn. Maar laten we nooit bang zijn om te onderhandelen. (John F. Kennedy 1917 -1963)

Afschrijvingen op (rundvee-)stallen en aanhorigheden

Het is ook in het belastingrecht gebruikelijk om met betrekking tot de boekwaarde van bedrijfsmiddelen uiteindelijk aansluiting te zoeken bij de bedrijfstechnische waarde daarvan. Die bedrijfstechnische waarde is bij de aanvang gelijk aan de aanschafwaarde. Vervolgens komt de aansluiting tot stand door rekening te houden met de slijtage van die bedrijfsmiddelen en jaarlijks de boekwaarde daarop aan te passen. Deze aanpassing is bekend als de jaarlijkse afschrijving. Die moet meegenomen worden in het bedrijfsresultaat van het onderhavige jaar. Omdat uiteindelijk daarover belasting betaald wordt, is een belangrijke bijkomstigheid van afschrijvingen dat die als aftrekpost leiden tot belastingbesparing.

Van de meeste bedrijfsmiddelen is de levensduur bekend. Dat geldt ook voor de restwaarde en het afschrijvingspercentage daarvan. Over de levensduur worden de afschrijvingen gelijkelijk verdeeld. Voor de meeste agrarische bedrijfsmiddelen worden in de jaarlijks gepubliceerde landelijke landbouwnormen de afschrijvingspercentages voorgeschreven.

In 2007 werd wettelijk verplicht dat de afschrijvingsduur voor roerende zaken tenminste vijf jaar moet zijn voor de fiscale winstberekening. Er wordt dus sindsdien geen rekening gehouden met bedrijfsmiddelen die in werkelijkheid veel sneller verouderen of verslijten. Ook voor die bedrijfsmiddelen geldt dat er per jaar fiscaal niet meer dan 20% mag worden afgeschreven. Hierdoor ontstaat er een verschil tussen zogenaamde commerciële jaarcijfers en fiscale cijfers.

Ook met betrekking tot bedrijfsgebouwen is er sinds 2007 een afschrijvingsbeperking. Er mag worden afgeschreven tot 50% van de zogenaamde bodemwaarde. Daarbij is wel de eis gesteld dat dan het bedrijfsgebouw bij de eigen onderneming in gebruik moet zijn. In geval van een verhuurd bedrijfsgebouw of een gebouw dat niet voor de eigen bedrijfsvoering werd gebruikt, werd de afschrijving beperkt tot 100% van die bodemwaarde. Met ingang van 1 januari 2019 is ook voor de vennootschapsbelasting de afschrijving op bedrijfsgebouwen in eigen gebruik beperkt tot 100% van de bodemwaarde. Deze aanpassing van de afschrijving geldt dus niet voor ondernemers in de inkomstenbelasting die het eigen bedrijfsgebouw voor de eigen onderneming gebruiken.

In juli 2018 werd echter aan de Rechtbank Gelderland de vraag voorgelegd wat er nu eigenlijk allemaal aan een agrarisch bedrijfsgebouw toebehoort. De concreet voorliggende vraag was of een waterbron, kuilvoeropslag, mestsilo, een mestplaat en erfverharding als aanhorigheden van rundveestallen aangemerkt moeten worden. Het belang van deze vraag was uiteraard de hoogte van de toe te passen afschrijvingen voor de bepaling van het belaste bedrijfsresultaat.

In het tweede lid van artikel 3.30a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 staat dat voor de afschrijving en de afwaardering tot lagere bedrijfswaarde de onderdelen van een gebouw, de daarbij behorende ondergrond en aanhorigheden als één bedrijfsmiddel worden beschouwd. Voor haar beoordeling heeft de Rechtbank Gelderland aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van de Hoge Raad. Volgens Rechtbank Gelderland is het uitgangspunt dat sprake is van aanhorigheden indien deze bij het gebouw behoren en daaraan dienstbaar zijn. Volgens de rechtbank is een fysieke verbondenheid niet noodzakelijk. De rechtbank merkte de waterbron, kuilvoeropslag, mestsilo, een mestplaat en erfverharding aan als aanhorig en behorend bij het gebouw. Daarvoor geldt dus dezelfde afschrijvingsbeperking voor bedrijfsgebouwen. De waterbroninstallatie was geen aanhorigheid maar een werktuig en behoorde om die reden niet tot het bedrijfsgebouw. Daarop kon regulier worden afgeschreven.

Bekijk alle artikelen van Huisvennen Advies B.V.

mr. Franc Beekmans

29-05-2019

Vastgoedvraagstukken & onteigening

De laatste blogs via de mail ontvangen? Schrijf u hieronder in.